Het wetsvoorstel Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (Vbar) is ingediend bij de Tweede Kamer
Het wetsvoorstel Vbar is het tweede grote wetsvoorstel uit het arbeidsmarktpakket dat bij de Tweede Kamer is ingediend. Dit pakket beoogt enerzijds werkenden meer zekerheid te bieden en anderzijds ondernemers de ruimte te geven zich eenvoudig aan te passen aan veranderende omstandigheden. De beoogde ingangsdatum is 1 juli 2026 en er geldt geen overgangsrecht.
Hoe is de aanpak?
Het voorstel introduceert twee nieuwe artikelen in het Burgerlijk Wetboek. Centraal daarin staat een toetsingskader om te bepalen wanneer er sprake is van ‘werken in dienst van’ een ander, oftewel werknemerschap. Hiermee wordt het grijze gebied tussen werknemerschap en zelfstandig ondernemerschap verkleind.
Twee hoofdelementen zijn leidend:
- Werkinhoudelijke en organisatorische sturing (W): Dit zijn kenmerken die wijzen op een gezagsrelatie, zoals het geven van instructies, de controle op het werk, inbedding in de organisatie, het structurele karakter van het werk en het verrichten van werk naast werknemers.
- Werken voor eigen rekening en risico (Z): Dit zijn contra-indicaties voor werknemerschap, zoals het dragen van financiële risico’s, zelfstandige uitvoering van werkzaamheden, specifieke kennis die niet structureel in de organisatie aanwezig is, korte duur van de opdracht en kenmerken van ondernemerschap buiten de arbeidsrelatie.
Hoe gaat de beoordeling werken?
De beoordeling begint met het vaststellen van werkinhoudelijke en organisatorische sturing. Is hiervan geen sprake, dan is er geen arbeidsovereenkomst. Als er wel sprake is van sturing, worden ook de contra-indicaties meegewogen. Het zwaartepunt van de situatie bepaalt het oordeel. De feitelijke uitvoering van het werk is daarbij het belangrijkste uitgangspunt; papieren afspraken zijn ondergeschikt aan de praktijk. Casussen laten zien hoe het toetsingskader werkt in de praktijk, bijvoorbeeld bij zzp’ers in de zorg, interim-managers, platformwerkers en creatieve beroepen.
Rechtsvermoeden van arbeidsovereenkomst
Daarnaast wordt in een aparte wet vastgelegd dat wie tegen een tarief van maximaal €36 per uur (peil 2025) werkt, vermoed wordt op basis van een arbeidsovereenkomst te werken. Dit is een weerlegbaar vermoeden: de werkgever kan aantonen dat er toch geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. Alleen de werkende (of diens vertegenwoordiger) kan het rechtsvermoeden inroepen, bijvoorbeeld bij de rechter. Dit vermoeden geldt niet direct voor de Belastingdienst of het UWV, maar rechterlijke uitspraken zijn wel richtinggevend voor uitvoeringsinstanties.
Noot: Het antwoord is gebaseerd op de bij ons bekende wetgeving en jurisprudentie per de hierboven aangegeven datum.