Er was enige onduidelijkheid of het inkomen uit een vakantiewoning in het buitenland moet worden meegenomen bij de berekening van het werkelijk rendement voor box 3. Een arrest van de Hoge Raad op 18 juli 2025 veroorzaakte verwarring, omdat daaruit de indruk kon ontstaan dat dit rendement niet hoeft te worden meegenomen.
De werkelijke inkomsten uit een buitenlandse vakantiewoning bestaan uit huurinkomsten, ongerealiseerde waardeveranderingen en vanaf 2026 een bijtelling voor eigen gebruik.
De Register Belastingadviseurs (Rb) heeft hierover een concrete vraag voorgelegd aan de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën.
Telt bij de bepaling van het werkelijk rendement box 3 volgens de tegenbewijsregeling box 3 het rendement uit buitenlands vastgoed niet mee?
Het antwoord is duidelijk:
Volgens de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën doen de arresten van 14 juni 2024 en 18 juli 2025 geen afbreuk aan de hoofdregel zoals die door de Hoge Raad op 6 juni 2024 is gesteld. Hoewel in de genoemde zaken het meenemen van het werkelijk rendement van een buitenlandse woning niet tot een voor de staatssecretaris gunstiger resultaat kon leiden, is het werkelijk rendement op buitenlands vermogen in het algemeen wel van belang voor de vaststelling van de belastingschuld en de toepassing van de tegenbewijsregeling in box 3.
Dat betekent dat bij de bepaling van het werkelijk rendement binnen box 3 — volgens de tegenbewijsregeling — het rendement uit buitenlands vastgoed wél wordt meegeteld. Dit betreft zowel huurinkomsten, ongerealiseerde waardemutaties als een bijtelling voor eigen gebruik vanaf 2026.
Uiteindelijk kan het buitenlands rendement door middel van een belastingvermindering buiten beschouwing blijven bij de belastingheffing, omdat Nederland dubbelbelasting voorkomt met belastingverdragen.
Noot: Het antwoord is gebaseerd op de bij ons bekende wetgeving en jurisprudentie per de hierboven aangegeven datum.