In artikel 3.111 van de Wet IB 2001 staat beschreven wat onder een eigen woning valt. Daarbij wordt ook aangegeven dat “aanhorigheden” hier onderdeel van kunnen zijn. Voor het begrip “aanhorigheid” is echter geen wettelijke definitie vastgelegd. Daardoor blijft het vaak een grijs gebied en zijn de feiten en omstandigheden doorslaggevend.
Ook de Wet op de Belastingen van Rechtsverkeer (Wet WBR) bevat geen definitie van “aanhorigheid”. Dit heeft geleid tot veel jurisprudentie.
Op 16 juli 1993 heeft de Hoge Raad een belangrijke uitspraak gedaan. Volgens deze uitspraak is sprake van een aanhorigheid bij een eigen woning als aan drie voorwaarden tegelijk wordt voldaan:
- De zaak behoort bij de eigen woning.
- De zaak is in gebruik bij de eigen woning.
- De zaak is dienstbaar aan de eigen woning.
Ier is een interne notitie van de Belastingdienst gepubliceerd met tal van voorbeelden of iets een aanhorigheid is of niet.
Criteria van de Belastingdienst
- Afstand tot de woning: Hoe groter de afstand tot de woning, hoe kleiner de kans dat er sprake is van een aanhorigheid.
- Bouwkundige situatie: Hoe meer de bouwkundige kenmerken overeenkomen met de woning, hoe aannemelijker het is dat het om een aanhorigheid gaat.
- Bereikbaarheid: De fysieke bereikbaarheid speelt mee. Bij een duidelijke afscheiding tussen het object en de woning is er minder snel sprake van een aanhorigheid.
Het is duidelijk dat het altijd aankomt op de specifieke feiten en omstandigheden om te bepalen of er sprake is van een aanhorigheid.
Let op: de WOZ-beschikking speelt hierbij geen enkele rol.
Noot: Het antwoord is gebaseerd op de bij ons bekende wetgeving en jurisprudentie per de hierboven aangegeven datum.